Vijfentwintig
‘Je kunt niet blijven weglopen.’ Het was heet, Grace was moe en Liam stond voor haar neus, alwéér.
‘Ik blijf alleen vandaag,’ pleitte hij. ‘Vanavond ga ik terug, dat beloof ik.’
‘Ach Liam, lieverd, dat zeg je altijd, en dan doe je het weer niet. Ik heb het hart niet om je te dwingen, en dan komt je pa hierheen stormen en een vreselijke rel schoppen, en je weet wat hij gezegd heeft te zullen doen als je weer weg zou lopen.’
Liam liet zijn hoofd hangen. ‘Me naar een verbeteringsgesticht sturen.’
‘Aye, en dat doet hij, daar twijfel ik niet aan.’ Ze zuchtte en trok hem naar zich toe om hem te knuffelen. ‘Het is een puinhoop. Ik weet niet wat ik eraan moet doen. Maar ik weet wel dat ik je naar huis moet brengen.’
Mary Kate keek vanaf de barkruk boos naar haar.
‘Zo is het wel genoeg, juffertje,’ berispte Grace. ‘Denk je soms dat ik het leuk vind hem daarheen te brengen? Nou, helemaal niet. Dat is geen plek voor een kind, of voor wie dan ook. Niemand zou daar mogen wonen, helemaal niemand. Heb je wat gegeten?’ vroeg ze aan de groezelige jongen.
Hij schudde zijn hoofd.
‘Hoeveel dagen al?’
Hij keek naar beneden en haalde zijn schouders op.
‘En hebben jullie daar soms geen water om je te wassen?’ Ze kon dit eenvoudigweg niet verdragen. ‘Want je ziet er gewoon afschuwelijk uit. Is dat bloed, daar op je kin?’ Ze veegde er met haar duim overheen.
‘Ben je nou boos op me?’ Zijn ogen schoten vol tranen.
‘Ach nee, lieverd.’ Ze omhelsde hem nogmaals. ‘Ik ben boos op mezelf, dat is het. En nou reageer ik het op jou af. Ga zitten, dan haal ik wat te eten voor je.’
Ze stormde de keuken in en botste om de hoek tegen Dugan op die zijn voorraad stond te controleren.
‘Rustig aan, meisje! Veel te heet om zo te rennen,’ klaagde hij; toen bekeek hij haar gezicht wat nauwkeuriger. ‘Wat is er?’
Ze veegde het zweet van haar voorhoofd. ‘Liam is er. Hij heeft honger. Hij ziet er verschrikkelijk uit. Heeft daar gevochten of zo.’
Dugans gezicht werd hard. ‘Denk je dat die schooier hem slaat?’ Zijn eigen handen balden zich tot vuisten. ‘Het is hoog tijd dat ik daarheen ga en die ellendeling doodsla. Neem me niet kwalijk.’
‘Daar heb ik zelf ook al over gedacht.’ Grace rukte een brood naar zich toe en sneed er woedend een stuk af. ‘Maar er is niets aan te doen. Die ouwe zatlap laat dat joch voor zich werken, verdient geld aan hem, zodat hij genoeg te drinken heeft; dat is het enige waar hij om geeft.’
‘Laat hem werken?’ Dugan keek nors. ‘Weet je waar ik hem de laatste keer aantrof? Op de stoep, bezig klanten te werven voor een hoer. Ze betaalde zijn vader tien cent voor elke man die Liam te pakken kreeg. En ik weet dat hij daar met die bende straatjongens meedoet, honden doodslaan.’
Grace tuurde door de achterdeur het steegje in, alsof ze verwachtte dat daar nu een hond aankwam. ‘En als hij gebeten wordt, of aangevallen? De helft van die honden is hondsdol.’
‘Dat houdt hen niet tegen, niet als ze vijftig cent per karkas krijgen. Ik vind het ook vreselijk om die kleine jongens achter elke hond zonder muilkorf aan te zien rennen, schreeuwend en joelend, en ze dat beest de hersens te zien inslaan voor de beloning.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze worden er even wild van als de hond zelf.’
‘Hij ziet er vreselijk uitgeknepen uit.’ Grace sneed een stuk ham af en legde dat op het brood. ‘Nou is het juli en hij is nog net zo bleek als in de winter; zijn hoofd zit vol luizen, zijn neus loopt, hij stinkt.’ Ze legde het mes met een klap neer. ‘Weet je wat het is, Dugan? Ik kan het bijna niet verdragen. Het is al erg genoeg dat ik niet weet waar mijn eigen zoon is of wat daar gebeurt, maar ik kan niet eens voor déze jongen zorgen!’
‘Ach, Grace.’ Zijn grote gezicht was vol medelijden. ‘Ik weet dat je bezorgd bent. En je zegt er nooit een woord over. Je bent zo goed voor mijn Tara en ik zou de zaak niet eens meer aankunnen zonder jou nu er elke avond zo veel mensen binnenkomen…’ Hij stopte en rommelde in zijn zak. ‘Ik heb gisteravond wat gewonnen met wedden. Hier, neem jij de helft en koop wat voor de jongen.’
Ze keek naar het geld en toen weer naar zijn gezicht. ‘Dat is het!’ riep ze uit. ‘Wil jij Liam inhuren voor dit geld? Hij kan hier werken en dan betalen we zijn loon aan zijn vader. Dit is vast meer dan hij nu in een week aan hem verdient!’
‘Dat is geen slecht idee. De zaken gaan nu bijzonder goed en hij is groot genoeg om me echt te helpen.’ Hij grijnsde. ‘Dat is een geweldig idee! Dat doen we!’
Grace haastte zich de bar in, op de voet gevolgd door Dugan. Ze zette het bord voor Liam neer en keek toe terwijl hij er uitgehongerd op aanviel.
‘Rustig aan, jongen,’ zei Dugan vriendelijk. ‘Voor jou is hier altijd wat te eten.’
Liam hield op, haalde diep adem en knikte.
‘Wij hebben een idee.’ De grote man ging schrijlings op de kruk naast hem zitten. ‘Grace en ik hebben bedacht dat we jou zouden kunnen inhuren om hier te werken. En je betalen. Je vader betalen,’ verbeterde hij.
Liams wenkbrauwen gingen omhoog en hij slikte de hap die hij in zijn mond had, door. ‘Hem betalen om mij hier te houden?’ Zijn stem sloeg over.
‘Zo zou ik het niet willen noemen. Maar je kunt hier meer verdienen dan in Orange Street, en we zouden hem elke week rechtstreeks betalen.’
‘Ga ik dan ’s avonds nog naar huis?’
Dugan schudde zijn hoofd. ‘Je zult hier moeten inwonen omdat de bar laat sluit. Wat vind jij ervan?’
Zijn gezicht lichtte op. ‘Aye! Dat is geweldig! Echt geweldig!’ Hij sloeg zijn armen om Grace heen. ‘Dank je wel.’
‘Bedank hém maar,’ berispte ze. ‘Hij is degene die betaalt.’
‘Dank je wel, Dugan.’ Liam omhelsde de grote man.
‘Je moet je wel wassen, jongen,’ zei Dugan, die ontroerd was, ruw. ‘We kunnen niet hebben dat je de klanten wegjaagt met die stank.’
Liam lachte. ‘Ja, meneer. Wanneer mag ik beginnen?’
‘Nu meteen, dus ga maar gauw met Grace naar je vader.’
‘Hoera!’ juichte Mary Kate; ze keken allemaal naar haar en barstten toen in lachen uit.
Voortdurend op hun hoede voor kwaadaardige honden en loslopende varkens gingen Liam en Grace door de drukkende hitte; ze zorgden dat ze zo veel mogelijk in de schaduw bleven. Er was al weken geen regen gevallen en langs de kant van de weg lag een enorme hoeveelheid uitgedroogde paardenmest. Uit de stegen die ze passeerden, kwam de duizelingwekkende stank van ongezuiverd rioolwater – de hitte was de inwoners van huurkazernes slecht gezind. Lijnen met wasgoed strekten zich uit van de ene naar de andere kant; lusteloze vrouwen, gekleed in mouwloze blouses, en mannen met alleen hun onderhemd aan zaten op de stoep te roken of te praten. Misschien hadden ze werk, misschien niet; hun enige hoop op vermaak was een ongeluk met een rijtuigje of een goed gevecht met de buren. Alle kinderen, op de allerjongsten na, waren al verdwenen op zoek naar water of schaduw.
‘Dus je denkt dat hij thuis is?’ vroeg Grace toen ze Orange Street inliepen.
‘Hij is altijd thuis,’ zei Liam grimmig.
Ze passeerden een bende halfnaakte kinderen, van wie enkelen Liam begroetten en zich lang genoeg van de groep losmaakten om Grace te volgen naar de smerige barak achterin.
‘Schiet op,’ zei Grace en alle kinderen stoven gillend weg, behalve twee kleine meisjes die zich verlegen afzijdig hielden; Grace viste een penny uit haar tas en gaf die aan het oudste meisje. ‘Voor een ijsje,’ fluisterde ze. ‘Niet verder vertellen.’
Ze beklommen de donkere trap; Liam ging voorop en deed de deur naar nummer negen open.
‘Waar ben jij geweest?’ riep zijn vader, terwijl hij overeind krabbelde. ‘De man van de huur kwam net en…’ Toen zag hij Grace. ‘Jíj weer. Ik heb het al gezegd: je mag hem niet hebben. Hij is van mij. Het is een Kelley.’
Kelley was dronken en Grace was niet in de stemming om ruzie met hem te maken. Ze opende haar tas en strooide de munten op de deksel van zijn ton. Zijn ogen gingen wijd open van verbazing en vernauwden zich toen achterdochtig.
‘Ik verkoop hem niet,’ gromde hij.
‘Nee,’ zei Grace snel. ‘Natuurlijk niet. Ik wil zaken met u doen, meneer Kelley.’
Hij raakte de munten met de top van zijn vieze wijsvinger aan en duwde ze in het rond. ‘Ga door.’
‘Elke keer als Liam komt, doet hij karweitjes voor ons,’ loog ze; ze durfde de jongen niet aan te kijken. ‘Het is een harde werker en meneer Ogue heeft hem een baan aangeboden. Zo veel verdient hij elke week,’ voegde ze eraan toe.
Kelley likte zijn lippen af terwijl hij het geld telde en nadacht. ‘Elke week, zeg je?’
‘Aye. Maar hij moet bij ons inwonen,’ zei ze flink. ‘Hij moet lang werken en we kunnen hem niet elke avond thuisbrengen.’
‘Wie neemt het geld voor me mee?’
‘Ik.’
‘Hoe weet ik of je over de brug komt?’ Hij legde zijn hand op de munten.
‘Ik zal vooruit betalen,’ legde Grace uit. ‘Dit is het geld dat Liam volgende week gaat verdienen. Elke week kom ik vooruitbetalen. Zo kunt u zijn loon niet mislopen.’
Kelley bekeek zijn zoon eens. ‘Jij wilt dat zeker wel?’ Hij spuugde in de hoek. ‘Aangezien je blijkbaar nooit genoeg krijgt van die lui daar.’
‘Aye, pa.’ Liam deed een stap naar voren. ‘Ik zal hard werken en u mag elke penny hebben.’
‘Halen jullie er kost en inwoning af?’
‘Nee. Wij geven hem te eten. Alles wat hij verdient, is voor u.’ Grace weerstond de drang Liam vast te pakken en hard weg te lopen. ‘Zijn we het eens?’
Hij schraapte de munten van het vat en stopte ze in zijn zak. ‘Ja. Zeg me maar gedag, jongen.’
‘Dag, pa.’ Liam stak zijn hand uit en zijn vader schudde die.
‘Kom me af en toe eens opzoeken.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Vergeet niet dat ik dit voor jou gedaan heb.’
‘Nee, pa. Ik zal het niet vergeten, pa.’ Liam keek naar Grace.
‘Dag, meneer Kelley,’ zei Grace, die ineens medelijden had met deze mislukkeling. ‘Tot volgende week zaterdag.’
‘Ja, ga nou maar.’ Hij keerde hun de rug toe en begon te hoesten.
Grace en Liam vlogen bijna, de hele, lange weg naar huis. Dugan, die in de deuropening had staan wachten met een ruwe handdoek over zijn schouder en een stuk sterke zeep in zijn hand, ontving hen met gejuich.
‘Ik wist wel dat de goede God het met ons eens zou zijn,’ lachte hij. ‘De tobbe staat in de keuken te wachten. Koel, helder water, dat is vast lekker op een dag als vandaag!’
Er kwam geen klacht over Liams lippen; hij stopte alleen op de terugweg even om speels aan Mary Kates haar te trekken.
‘Ik moet weer weg om avondeten te halen,’ zei Grace tegen haar dochter en gaf haar een kus. ‘Wil je mee?’
Mary Kate schudde haar hoofd. ‘Veel te warm. En Liam is er!’
‘Ik weet het.’ Grace grijnsde. ‘Nou, veel plezier.’
Het was lang geleden dat ze zich zo goed gevoeld had. Ze besloot met de omnibus naar de waterzijde van de stad te gaan, waar beslist een briesje zou zijn. Grace was dol op de bus; weliswaar hadden de koetsiers van dit voertuig de reputatie dat ze vaak roekeloos reden, maar toch was het een snelle, gemakkelijke manier om de stad te doorkruisen. Ze liet het geld voor haar rit in de doos vallen die de koetsier vanaf zijn hoge plaats liet zakken en toen haar bestemming naderde, trok ze aan het touw dat aan zijn been bevestigd was om hem te laten weten dat ze wilde uitstappen.
De enorme aanlegkades waren nog een paar straten verderop; ze liep die afstand met plezier, genietend van de frisse, zilte bries in haar gezicht. Meneer Hesselbaum zou later op de dag met zijn kar door haar straat rijden, maar zij ging liever bij Lily op bezoek, die dan nog wel geen vriendin was – want Lily was nogal op zichzelf– maar tenminste wel een vertrouwd gezicht. Tara had hen aan elkaar voorgesteld, maar aanvankelijk durfde Lily Grace niet eens aan te kijken. Op een ochtend had ze Liam en Mary Kate meegenomen en toen was het ijs gebroken. Lily had ook een jongen en een meisje – een tweeling – en ze praatten over de kinderen.
Grace baande zich een weg tussen de groepjes mensen op de kade door naar Hesselbaums kraam. Toen ze dichterbij kwam, zag ze Lily ernstig praten met de enige andere klant. Grace aarzelde, omdat ze het blijkbaar belangrijke gesprek niet wilde onderbreken. Ze bleef beleefd op een afstand staan, wachtte haar beurt af en verwonderde zich erover dat de man met wie Lily sprak, haar zo bekend voorkwam. Toen besefte ze wie het was.
‘Kapitein Reinders?’ vroeg ze en deed een stap naar voren.
Hij draaide zich geschrokken om en zette toen zijn pet af. ‘Mevrouw Donnelly! Wat een verrassing! Wat doet u hier?’
‘Nou, ik hoop een lekker stukje vis te kunnen kopen bij mijn vriendin Lily Free.’ Grace lachte hardop. ‘Dus dat bent u ook aan het doen?’
‘Nee,’ zei Reinders op hetzelfde moment dat Lily knikte. Er viel een pijnlijke stilte. ‘Mevrouw Free is een oude vriendin van mij. Ik kwam alleen even gedag zeggen,’ legde hij uit en wendde zich toen tot Lily. ‘Mevrouw Donnelly is helemaal uit Ierland gekomen met mijn schip.’
‘Daar heb ik over gehoord.’ Lily knikte. ‘Ik wist alleen niet dat het uw schip was, kapitein. Ze was vel over been toen ze hier aankwam.’
‘Zware reis,’ zei hij kort en keek van de een naar de ander. ‘Vreemd genoeg verbaast het me niets dat jullie tweeën elkaar gevonden hebben.’ Hij lachte. ‘Hoe gaat het met u, mevrouw Donnelly? Volledig hersteld, hoop ik?’
‘Het gaat heel goed met me, kapitein.’ Grace verplaatste de boodschappenmand naar haar andere arm. ‘En hoe gaat het met u? Bent u even thuis?’
‘Eigenlijk vertrek ik morgen weer. Tabaksvaart – snel en pijnloos.’ Hij wierp een blik op Lily, die bijna onwaarneembaar knikte. ‘Maar ik ben mijn moeder gaan opzoeken, mevrouw Donnelly. Ik heb gezegd dat het helemaal uw verdienste was dat ik kwam.’
‘En u bent niet overgehaald tot het boerenleven, zo te zien.’
Hij lachte. ‘Nee. Dat probeerde ze zelfs niet, al hebben zij het nog steeds zwaar.’ Zijn gezicht werd ernstig. ‘Het was goed dat ik haar opzocht. Ze is oud en ziek en ik schaam me dat ik niet eerder gegaan ben. Dank u wel.’
‘Ach, dat zit wel goed,’ zei ze.
‘Hoe gaat het met Liam?’ Hij draaide zich zo dat de zon niet meer in haar ogen viel. ‘Hebt u zijn vader nog gevonden?’
‘Ik vrees van wel, en dat was niet bepaald het beste voor hem,’ bekende ze. Daarna klaarde haar gezicht weer op. ‘Maar vandaag heb ik goed nieuws.’ Ze wendde zich naar Lily om haar bij het gesprek te betrekken. ‘We zijn tot een akkoord gekomen: Liam gaat voor Dugan in de bar werken en staat zijn loon aan Seamus af, die op zijn beurt goedvindt dat Liam bij ons woont.’
‘Dat is mooi,’ zei Lily, terwijl ze een stuk kabeljauw voor Grace uitzocht. ‘Het is een lieve jongen en Mary Kate houdt zo veel van hem.’
‘Ik ben blij dat het gunstig uitpakt.’ Reinders draaide zijn pet tussen zijn handen. ‘Praat hij nog wel eens over het schip?’
‘Voortdurend.’ Grace grinnikte. ‘Tegen iedereen, of ze het willen horen of niet. U bent een reus in zijn ogen.’
‘Dan kan ik hem maar beter niet komen opzoeken. Ik zou hem misschien te veel tegenvallen.’
‘U mag altijd langskomen. Hij vindt het vast heerlijk om u te zien.’
‘Ik zou hem ook graag willen zien.’ Hij zweeg even. ‘Hebt u verder geen problemen gehad sinds we aan land gekomen zijn?’
‘Helemaal niet,’ stelde ze hem gerust. ‘Ik ben gewoon een Ierse weduwe, een van de duizenden. Maar ik kan niet terug naar Ierland. Nog niet, in elk geval. Bent u daar nog geweest?’
‘In Ierland?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Dat zal ik ook niet doen. Ik wil nooit meer verantwoordelijk zijn voor zo veel mensen, zolang ik leef.’
‘Ik hoop altijd op nieuws,’ zei ze bij wijze van verklaring.
‘Uw zoon,’ herinnerde hij zich. ‘Nog niet aangekomen?’
‘Evenmin als mijn vader, en we hebben ook geen bericht gekregen behalve één brief van mijn vriendin Julia Martin.’ Haar gezicht betrok. ‘Ze zeggen dat het er slecht voorstaat in Cork, en daar zijn ze nou juist, die twee.’
‘Het spijt me voor u,’ zei hij. ‘Ik wou dat ik iets voor u kon doen.’
‘U zou me terug kunnen brengen, de oceaan over,’ zei ze, slechts half voor de grap.
‘Ik wou dat dat kon. Ik zou het zo doen, als ik kon.’
‘Dat weet ik.’ Ze voelde zich dwaas omdat ze die grap gemaakt had. ‘Het komt wel goed. Ze zijn in Gods handen.’
‘Dat zijn we allemaal, als ik me goed herinner,’ plaagde hij vriendelijk. ‘Mevrouw Free denkt er ook zo over, geloof ik.’
‘Het zijn grote handen, kapitein.’ Lily overhandigde Grace de in krantenpapier gewikkelde vis. ‘Ik heb er een paar van die garnalen bij gedaan,’ zei ze.
‘Bedankt, Lily.’ Grace stopte het pakket in haar mand. ‘Daar is Sean dol op.’
‘Uw broer?’ vroeg Reinders.
Grace knikte. ‘Hij is in de hele stad nogal bekend, weet u. Houdt veel toespraken voor Ierland – hoewel hij de laatste tijd nogal godsdienstig wordt. Dat overkomt Sean wel vaker,’ voegde ze er laconiek aan toe.
‘Godsdienstiger dan u?’ Reinders deed alsof hij geschokt was.
Ze lachte. ‘O, aye. Hij heeft zich aangesloten bij die Heiligen der Laatste Dagen. Weet u daar iets over?’
‘Niet echt,’ gaf hij toe. ‘Wat trekt hem daarin aan?’
‘Ene juffrouw Marcy Osgoode als u het mij vraagt, maar hij beweert dat het een geestelijke opwekking is.’
‘Ach zo,’ zei Reinders. ‘Geen commentaar.’
‘U moet ’s avonds eens naar de Harp komen, dan trakteer ik u op een glas echt Iers bier. Dugan maakt het zelf, weet u.’ Ze veegde haar voorhoofd af met de rug van haar hand. ‘En misschien maak ik ook nog een bord avondeten voor u klaar. Bij wijze van dank.’
‘Ik weet niet of ik mezelf staande kan houden in een kamer vol Ieren,’ zei hij weifelend. ‘Barsten ze niet voortdurend uit in ballades en jigs?’
‘Aye, en vechtpartijen!’ Ze lachte. ‘Maar ik twijfel er geen moment aan dat u zichzelf staande zult kunnen houden, kapitein, en het lijkt me leuk om te kijken als u ook eens de jig probeert.’ Haar ogen schitterden vrolijk.
Hij herinnerde zich die ogen, waarvan de kleur veranderde terwijl hij ernaar keek – van blauw naar groen naar hazelnootbruin met gouden stippeltjes – precies zoals de zon de kleuren van de golven verandert.
‘Misschien kom ik wel in de verleiding om te dansen als u met me meedoet,’ hoorde hij zichzelf zeggen; toen zweeg hij blozend. Allemachtig, Reinders, wat moet dat voorstellen? berispte hij zichzelf. Jouw armzalige versie van flirten soms? Hij wierp een blik op Lily, die haar ogen neergeslagen hield.
‘Ik heb niet meer gedanst sinds mijn man gestorven is,’ bekende Grace. ‘Maar ik weet dat het tijd wordt om het weer eens te proberen.’
‘Ik vertrek morgen,’ verontschuldigde hij zich. ‘Maar ik zal langskomen als ik terug ben… Om de jongen te zien.’ Hij wierp een blik op de schepen, op de matrozen die over de aanlegsteigers ronddwaalden, en zijn toon werd opeens dringend. ‘Herinnert u zich Marcus Boardham nog, de hofmeester?’
‘Hoe zou ik die kunnen vergeten?’ vroeg Grace ernstig.
‘Juist. Ik ben naar Boston gevaren en heb hem daar van boord gezet, maar ik heb reden om te geloven dat hij terug is.’ Hij aarzelde even. ‘Eén van mijn mannen – Tom Dean – blijkt dood te zijn, en Boardham voldoet aan de beschrijving van de man die het gedaan heeft. Als u hem ooit ziet, wil ik dat u er zo snel mogelijk vandoor gaat.’
‘Dat doe ik,’ zei ze resoluut. ‘Hoe zit het met die dokter?’
‘Die zal geen probleem opleveren. We hebben hem een beetje afgetuigd en hem toen met een waarschuwing laten gaan. Trouwens, mannen als hij komen niet vaak in de buurt waar u woont, maar ratten als Boardham wel. Ik wil uw buurt niet beledigen,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik denk trouwens niet dat hij u zou herkennen – u ziet er nu anders uit.’
‘Echt?’ Ze raakte verlegen haar gezicht aan.
‘U was vreselijk mager.’
‘Ja, dat was ze zeker!’ zei Lily hardop; daarna deed ze alsof ze aan de andere kant van de kraam veel te doen had.
‘Ja, dat was u zeker,’ zei hij. ‘Mager en bleek, met donkere kringen onder uw ogen en altijd die omslagdoek over uw hoofd. U ziet er nu veel beter uit.’ Hij bekeek haar waarderend: het ronde, met sproeten overdekte gezicht, de rode glans in haar donkere haar. ‘Echt. Veel beter. Uw gezicht en uw…’ Zijn handen fladderden onbeheersbaar in de lucht, zag hij. ‘En u bent echt aangekomen.’ In ’s hemelsnaam, Reinders, zei hij tegen zichzelf, hou je nou nog eens je mond?
‘Dank u wel.’ Grace beet op haar lip en probeerde niet te glimlachen.
De kapitein knikte; hij voelde zich een idioot. Hij vertrouwde zichzelf niet genoeg om nog iets te zeggen en zijn verraderlijke handen vertrouwde hij evenmin, dus zette hij die aan het werk: zijn pet afzetten, aan de band friemelen, de pet stevig weer op zijn hoofd zetten – en intussen moest hij die ogen vermijden.
‘U zult wel een heleboel te doen hebben om alles in orde te maken voor de reis,’ zei ze toen om hem te helpen.
‘Het is al laat.’ Reinders keek naar de positie van de zon. ‘Ik ben blij dat ik u gezien heb, mevrouw Donnelly. Doe Mary Kate en Liam de groeten van mij en zeg maar dat ik langskom als ik terug ben.’ Als ik de moed heb, voegde hij er bij zichzelf aan toe.
‘Ach, kapitein, wees maar niet bang.’ Grace stak grinnikend haar hand uit. ‘Behouden vaart gewenst en pas op voor ijsbergen.’
Ondanks zichzelf schoot Reinders in de lach en bevrijdde voorzichtig één hand uit zijn opsluiting om die van haar een ogenblik vast te kunnen houden. ‘Het was een genoegen, mevrouw Donnelly, zoals altijd. Lily,’ – hij wendde zich tot haar – ‘ik kom nog wel even langs voordat ik vertrek.’
Hij liep met grote stappen het plankier af. Mensen stapten voor hem opzij en keken over hun schouder achterom naar de lange, indrukwekkende kapitein die zichzelf zachtjes leek te vervloeken.
‘Hij is anders dan andere mannen,’ zei Lily veelbetekenend.
‘Ja.’ Grace keek hem na. ‘Dat is hij zeker.’
Marcus Boardham was zo dol op zijn nieuwe baantje dat hij ’s morgens vroeg al aan zijn rondes begon. Zo had hij dat mens van Donnelly ontdekt toen ze uit de kamer in Orange Street kwam. Wist ze dan niet dat dit een gevaarlijke buurt was? had hij zich afgevraagd terwijl hij terugstapte in de schaduw aan het eind van de steeg. Vrouwen konden hier elk moment aangevallen worden, peinsde hij en likte even aan zijn onderlip. Nou, misschien niet op zaterdagochtend als iedereen zijn roes uitsliep, moest hij toegeven, maar toch… Dit was geen buurt voor een dame. Hij had gezien dat ze aanklopte en naar binnen ging, alleen om een paar minuten later weer te vertrekken. Hij overwoog haar te volgen, maar dan liep hij het risico gezien te worden en hij wilde het verrassingselement behouden. De dronkelap zou het wel weten, besloot Boardham. Hij was gemakkelijk aan het praten te krijgen.
‘Hallo, ouwe vriend.’ Hij liet de deur met zijn vuist open klappen en lachte gemeen. ‘Ik was toevallig in de buurt.’
‘Ik heb deze maand al betaald.’ Kelley schoot terug in zijn hoek, maar te laat: Boardham had het zakje in zijn hand al ontdekt.
‘Wat heb je daar?’ Hij liep in twee stappen de kamer door en graaide het weg. ‘Geld? Waar haal jij geld vandaan?’
‘Van mijn zoon,’ jammerde Kelley. ‘Geef het terug!’
‘Je zoon, hè?’ Boardham liet het zakje net buiten zijn bereik bengelen. ‘Wat doet hij, je zoon, dat hij zo’n zak met geld verdient?’
‘Waarom wilt u dat weten?’
‘Dat is mijn werk, alles weten.’
‘Werkt in een bar, schoonmaken en zo.’ Hij graaide naar het zakje, maar Boardham rukte het weg.
‘Welke bar?’
‘De Harp and Hound, bij de havens. Wordt door een bokser gedreven,’ voegde Kelley er strijdlustig aan toe. ‘Sterke Ogue – enorme man – vindt het vast niets dat jij het geld van mijn zoon afpakt.’
‘Ik pak het niet af,’ zei Boardham rustig. ‘Ik hou het alleen even voor je vast. Nou,’ – hij leunde tegen de muur – ‘wie is die vrouw die het komt brengen?’
‘Dat weet ik niet,’ loog Kelley. ‘Gewoon een vrouw die voor Ogue werkt.’
‘Fout.’ Boardham opende het zakje, haalde er een paar munten uit en stopte die in zijn eigen zak. ‘Probeer het nog eens.’
‘Goed, goed. Grace, zo noemt Liam haar. Grace Donnelly.’
En plotseling wist Boardham het. ‘Jouw zoon is Liam Kelley. Natuurlijk. En hij woont bij mevrouw Donnelly. Jij bent de vader van Liam Kelley.’
Kelley wist zeker dat Boardham dronken was. Eén van hen beiden moest dronken zijn. ‘Ik ben ziek geweest,’ legde hij uit. ‘Het is beter voor de jongen om daar te wonen en de kost te verdienen.’
‘Voor jullie allebei zeker.’
De oude man zei niets.
Boardham stond een ogenblik volkomen stil en gooide toen onverwachts Kelley het zakje weer toe. ‘Dat was alles wat ik weten wou,’ zei hij vriendelijk. ‘Bedankt voor je tijd.’
Nadat hij de deur had gesloten, hoorde Boardham Kelley in zijn hoek neerzinken. Hij glimlachte en klopte op de munten in zijn zak. Hoe hij deze informatie zou gebruiken, wist hij nog niet, maar hij genoot ervan dat hij het wist. Hij zou het nog niet meteen aan Callahan vertellen, besloot hij. Eerst zou hij mevrouw Donnelly een bezoekje brengen.